L. Perrois: Les Chefs-d’oeuvre de l’art Gabonais au Musee des Arts et traditions de Libreville (1987)

Les Chefs-d’oeuvre de l’art Gabonais au Musee des Arts et traditions de Libreville– Louis Perrois 1987.

Uitgave Rotary – club Libreville – Okoume Gabon ( 200 ff – 16 kleuren en 31 zw.w. illustraties – 4 fieldfoto’s ­30cm x 20 cm – 154 blz.).

Het is Louis perrois de bekende Gabonkenner ( van hem o.a. : Arts du Gabon – 1979 -Bp 24 Arnouville 95400 France; 550 ff.) die het platenboek ( catalogus) inleidt.

Mijn eerste bemerking toen ik het werk doornam was: Meesterwerken ???

Ook Perrois begint zijn tekst met het begrip meesterwerk toe te lichten. Voelt hij misschien ook aan dat er aan praktisch alle stukken” iets” ontbreekt om ze zo te bestempelen? ( Met uitzondering van de Kota en Mahongwe dodenwachters ). Of wil hij ze persé als meesterwerken laten doorgaan? Volgt dan zijn definitie van ” masterpiece ” : het stuk moet authentiek zijn, oud zijn en beantwoorden aan de stylistische kenmerken; bovendien moet de kunstenaar zijn materie met vakmanschap beheersen.

De meeste stukken van Libreville dateert hij tussen 1950 en 1960. Kwaliteit is volgens perrois niet noodzakelijk raffinement, ouderdom niet noodzakelijk kwaliteit. Dit laatste wisten wij trouwens reeds lang !!! Hij vervolgt dan met de kern van het werk, namelijk de kunstvoorwerpen, die hij indeelt volgens de regio’s van Gabon.

Van Noord-Gabon met de Fang is er opvallend weinig representatief materiaal in het museum aanwezig. Perrois rechtvaardigt dit met de opmerking: praktisch alle topstukken zijn naar het westen “verhuisd” , alle riten zijn verdwenen en verboden door het Christendom; er zijn dus geen bijeri meer. Tenslotte bewaart men geen dodenwachters meer vermits hun functie teloor is gegaan. De Fang maskers overleefden als sociale demonstraties, maar niet meer als rituele expressie. Het boek toont van de   Fang slechts 3 maskers en een paar gebruiksvoorwerpen. Eigenlijk triest. voor HET museum van Gabon.

Ook voor Midden Ogoue , wat Perrois het gebied van de witte maskers noemt, is zelfs geen enkel Punu masker te bespeuren. Voor Midden Gabon zijn er opvallend veel Tsogo voorwerpen. Voor Hoog Ogoué de overbekende Mahongwe wachters en een Kota-wachter, verder enkele zeldzame maar niets zeggende schilden van de Teke.

Wat het technisch gedeelte betreft: een goede lay-out met zeer goede kleurenfoto’s. De zwart-wit foto’s en de field-opnamen kunnen veel beter zijn.De laatste zijn zelfs van zeer slechte kwaliteit. De uitgave kost echter slechts 200 ff. Positief zijn de afbeeldingen van enkele nog nooit eerder getoonde maskers en cultusvoorwerpen en de zeer secure aanduiding van stam en substam. Het werk is uitgevoerd op degelijk papier, met Franse en Engelse tekst.

Pascal Duthoy (in Nieuwsbrief 20, mei 1987)