Enkele Akan-goudgewichten (Abramoo).

Akan949a-klOp 24/1/2014 had onze werkgroep Zuid een bijeenkomst, waarbij diverse door de deelnemers meegebrachte voorwerpen werden besproken. Ook zijn er toen een tiental figuratieve goudgewichten besproken. Naar aanleiding hiervan het navolgende verhaal.

Enkele Akan-goudgewichten (Abramoo).
De Akan geloven dat het systeem van de goudgewichten werd ingesteld door de wijsheid van hun voorouders. De vroegste gewichten waren zaden. Het kleinste was een rood zaadje met een zwarte plek aan één kant (de Abrus precatorius) of ‘ain el deek’, het oog van de haan. .
Rond 1400 werden de geometrische gewichten geïntroduceerd en daarbij kwamen rond 1690 (of wellicht al rond 1640) de figuratieve gewichten. Tegen het eind van de 19e eeuw (1889) werd het gebruik van stofgoud als betalingseenheid door de Engelsen verboden en raakten de goudgewichten in onbruik.
De goudgewichtjes werden samen met de andere accessoires (de weegschaal en het goudschepje, borstels en veren, spullen om de kwaliteit van het stofgoud te keuren e.d.) bewaard in een futuo of gewichtenbeurs. (Aldus Van Rijn Documentation Center oktober 1993).

Timothy Garrard in ‘Gold of Africa’ heeft een meer prozaïsche uitleg:
Vermoedelijk hebben de Mande rond de veertiende eeuw contact gemaakt met de Noordelijke Akan en leidde dit tot de goudhandel en alle handel (door de Dyula handelaars) en tot de komst van veel ambachtslieden. De Dyula introduceerden het stofgoud als betalingsmiddel en de bronzen goudgewichten, waarvan de vroegst waren gebaseerd op oude islamitische gewicht standaarden, die in de Westelijke Soedan werden gebruikt. Zij importeerden het brons in het Akangebied. Via hen kwam het schrift daar ook, namelijk in de vorm van de leren amuletjes met daarin een korte tekst uit de koran e.d.

Graffenried voegt hier nog aan toe dat rond de 14e eeuw er goud werd ontdekt in het gebied van de Akan in Ghana, en dat de Dyula, een Malinke groep, die uitstekende handelaars waren, een prominente rol speelden bij het exploiteren van deze nieuwe bron van goud ver ten zuiden van de bekende goudvelden van Bure in Mali (langs de bovenloop van de Niger en haar zijrivieren); zij stichtten nieuwe goudmarkten zoals Begho en Bono Mansu bij de Noordelijke Akan en exporteerden het kostbare metaal in noordelijke richting naar Jenné voor de trans-Sahara handel. Zo accepteerden de Akan het systeem van Islamitische gewichten, dat gebruikt werd voor het afwegen van goud in de Sahel.
De komst van de Europeanen (Portugezen) aan de Goudkust in de 15e eeuw bracht weer nieuwe ontwikkelingen, want nu werd een groot deel van de goudhandel afgeleid naar het zuiden/naar de kust. Daar stichtten de Portugezen na een zeer succesvolle reis in 1471, de handelspost El Mina (de goudmijn). Dit fort viel in de 16e eeuw in handen van de Nederlandse West Indische Compagnie.

De goudwinning vond (hoofdzakelijk) plaats door uitwassen uit alluviale afzettingen, na verkregen toestemming van de chief als de eigenaar van het land. Hierbij stelde de chief als voorwaarde dat eventueel gevonden nuggets hem toekwamen en het stofgoud voor de goudzoekers was. Deze goudwinning was vaak een bijverdienste van het hele gezin in het droge seizoen (of chiefs zetten slaven aan het werk).
De opbrengsten van het goud delven waren laag. Over hoe laag de opbrengsten waren verschillen de meningen. In het navolgende baseren we ons op de goudprijs van ruim euro 29.000 per kg (januari 2014).
Charlotte von Graffenried zegt: ‘Het goud zoeken was veelal het werk van een heel gezin, man, vrouwen en kinderen, of groepen gezinnen. De opbrengsten waren vaak relatief gering. Volgens Glueck hadden acht mensen met vier dagen hard werken slechts vijf gram goud. . Skertchly (1879) schat, dat zes ondergronds werkende mijnwerkers in vier dagen 1 ounce produceren’ (= 28 gram);[ dus euro 34,– p.p. per dag]. Garrard schat dat de dagopbrengst van één enkele arbeider bestond uit 0,4 à 0,5 gram goud .
De goudgewichtjes werden overigens niet alleen gebruikt om (stof)goud te wegen. Soms ook stuurde men een goudgewichtje naar een schuldenaar om hem er aan te herinneren dat hij hem het gewicht daarvan in goud verschuldigd was (Rattray, 1923 in zijn boek ‘Ashanti’).
Verder meldt Charlotte von Graffenried: ‘wie een goudgewicht wilde laten maken ging naar een goudsmid om een gewicht te bestellen. De smid opende dan zijn Futuo, (zijn tas met goudgewichtjes) die meestal 60 à 100 voorbeelden bevatte van verschillende vorm en gewicht en selecteerde er een overeenkomstig de wens van de koper. Dan ging hij het gewichtje maken. Mogelijk zijn er zo in de afgelopen vijf eeuwen (1400 – 1900) zo’n 3.000.000 stuks gemaakt, waarvan 300.000 figuratief (schatting T. Garrard in zijn boek ‘Akan Weights and the gold trade, 1980) waarvan het leeuwendeel na het jaar 1800.

De gewichtjes zijn gebaseerd op vier verschillende gewichtsstandaards (vlgs. T.Garrard):
1. de Islamitische Mitkal (of Dinar)= 4,4 gram; deze is afgeleid van de Romeinse Solidus (4,4 à 4,5 gr), gemunt (Carthago) en in gebruik in Noord Afrika
2. de Islamitische ons
3. de Portugese ons
4. de Engelse troy ounce
De Pereguan, de belangrijkste gewichtseenheid bij de Akan weegt 70,4 gram = 16 Mitkal/Dinars’.

Vroege verslagen over het gebruik van goudgewichten maken geen melding van figuratieve gewichten. De ontwikkeling hiervan moet echter begonnen zijn voor het midden van de 18e eeuw, omdat toen een deel van de Akan stammen migreerde naar het gebied van het huidige Ivoorkust en de Baule zowel figuratieve als geometrische gewichten kennen. De kleine, betrekkelijk naturalistische afbeeldingen van mensen schijnen echter niet bij de Baule voor te komen; dus mogelijk zijn deze in Ashanti ontstaan na 1750 (Brigitte Menzel ).
N.B. Deze oudere visie van Menzel wordt later door Garrard aangevuld: volgens Graffenried, die in haar boek Garrard aanhaalt, zijn de eerste 15.000 figuratieve goudgewichtjes in de 17e eeuw vervaardigd].
Hierbij moet verder nog worden opgemerkt dat het dateren van messing objecten technisch vrijwel onmogelijk is, zodat men voor een datering op andere informatie moet steunen (schriftelijke bronnen, mondelinge overleveringen, stijlontwikkelingen e.d.).

Harry Leyten weet ons nog in zijn boek (pag. 52/56.) uit 1979 over de symboliek van de goudgewichten te vertellen dat men mag aannemen, op grond van de kwaliteit van de gewichten, die ons bekend zijn, dat er bekwame en minder bekwame smeden waren die de gewichten maakten, en dat de eerste categorie duurder was dan de laatste. Het is daarom niet verwonderlijk dat de fraaiste gewichten afkomstig zijn uit de schatten van koningen en notabelen, die hun opdrachten konden geven aan de beste en duurste goudsmeden.
Wat betreft de betekenis van de goudgewichten, die moet men zoeken bij de eigenaar van de gewichten, hij die de opdracht gaf een bepaald gewicht een bepaalde vorm te geven. Of dat gewicht een spreekwoord verbeeldt, is dus afhankelijk van de bedoelingen die de eigenaar had met dit gewicht. Wat hij er mee wilde zeggen weten we niet meer, misschien wilde hij er inderdaad een bepaald spreekwoord mee uitdrukken, misschien ook niet, en gaat het om een eigen ervaring.
De goudgewichten waren dus ook prestigevoorwerpen (de rijkste en/of hoogste functionaris had de mooiste goudgewichten).

Iets meer over de goudlanden.
Goud werd aanvankelijk gevonden in de oude rijken Gana en Mali in het Sahelgebied, en van daar in noordelijke richting door de Sahara naar de Islamitische landen geëxporteerd.
De naam Gana betekent oorspronkelijk bij de Soninke en de Mandinke ‘krijgsleiders’ en was daarnaast een van de titels, die de heersers van Wagadu droegen, maar werd door de Arabische schrijvers voor het hele gebied en de hoofdstad gebruikt. Dit rijk werd waarschijnlijk in de 4e of de 5e eeuw gesticht en volgens de in de 17e eeuw door moslim geleerden vastgelegde mondelinge overleveringen zou de eerste heerser niet van zwart-Afrikaanse herkomst zijn geweest, maar een lichte huidskleur hebben gehad; hij was dus mogelijk een vanuit het noorden afkomstige nomade. Rond het jaar 770 nam een negerfamilie de macht over; dit werd de Soninke-dynastie, de Sisse, die het rijk tot 1076/7 bijeen wist te houden en onder hun leiding was Wagadu – zo heette de streek in de taal van de Soninke – het aanzienlijkste, rijkste en machtigste gebied van West-Afrika.
Sinds ca. 800 stond het land in de Arabische wereld als ‘goudland’ bekend, niet omdat daar goud werd gevonden, maar omdat het rijk als doorvoerland daarvan fungeerde. Een uitvoerige beschrijving van het land heeft Al Bakri uit Cordoba uit de 11e eeuw ons nagelaten (Rudolf Fischer pag. 36/37). Het (heidense) rijk werd in 1076/7 door de Murabitun (een geïslamiseerde Berbergroep) verwoest (Fischer pag. 68/73 + 97).
Het rijk Mali (of Malel of Melli). De eigenlijke naam is Mande. De bewoners worden in de taal van de Peul Malinke genoemd en de naam Mande werd in hun taal tot Mali. De heerser van dit rijk werd in het midden van de 11e eeuw tot de islam bekeerd. Van dit goudland kennen we enkele beroemde heersers zoals Sundjata, die in 1255 verdronken zou zijn en nog steeds bezongen wordt en Mansa Musa, die in 1324/5 zijn beroemde pelgrimsreis naar Mekka maakte. Anders dan bij het rijk Gana werd het goud in dit land zelf gevonden (in Bambuk en Galam in het westen en in het kerngebied Bure). In de 15e eeuw zien we de neergang van het rijk Mali waarvan uiteindelijk slechts het kerngebied overblijft (Fischer pag. 82 e.v.)
In de 14e eeuw raakte ook het Ashanti land bekend als goudland en werd het gebied opgenomen in het handelsnetwerk van de Islamitische handelaars in goud en andere producten, die in ruil hiervoor o.a. koper/messing naar Ashantiland brachten en ambachtslieden en /of de kennis dat te bewerken. Iets wat de goudsmeden voor hun rekening namen.
Zo ontstonden daar zo rond 1400 de eerste abstracte messing goudgewichten. Het gewichtssysteem was toen gebaseerd op de Islamitische Mitkal (dinar) van 4,4 gram en de islamitische ons. In het derde kwart van de 15e eeuw verschenen de Portugezen aan de Goudkust, en stichtten daar zo rond 1472 de handelspost El Mina (de mijn) omdat zij daar zoveel stofgoud aantroffen; toen kwam ook de Portugese ons als gewichtseenheid in zwang.
In 1695 ontstond de Ashanti confederatie. Toen trad Osei Tutu aan als eerste Asantehene van deze nieuwe Ashanti-confederatie van zeven verschillende kleine Akan koninkrijkjes. Osei Tutu ontving de ‘gouden stoel’ die uit de hemel voor hem neerdaalde en het symbool werd van de Ashanti natie (zie Ward: A History of Ghana, 1948). Er bestonden toen dus in die tijd al non-figuratieve en ook enkele figuratieve goudgewichtjes.
Later gingen de Engelsen een belangrijke rol aan de kust spelen; toen kwam de Engelse ounce als gewichtseenheid in gebruik. In 1889 verboden zij het gebruik van stofgoud als betalingsmiddel en kwam er een eind aan de vervaardiging van goudgewichtjes.

Enkele opmerkingen over de symboliek van figuratieve goudgewichtjes.
Ruiterfiguren. In de ondoordringbare wouden van Ashanti land waren paarden moeilijk in te zetten en daar leeft de tsetse vlieg, waardoor hoefdieren daar door hun veelal dodelijke steken niet lang in leven konden blijven. Paarden (en ook ezels) waren daar dus een zeldzaamheid en werden door de Ashanti maar zelden ingezet bij gevechten. De paarden die er leefden, waren veelal eigendom van de heersers, die ze als statussymbool gebruikten of voor hun boden. Ook zijn de ruiters mogelijk Hausa of Mandingo’s uit het noorden. (Webster-Plass).
Olifantjes. Zij zijn een symbool van de koninklijke macht.
Stekelvarkentjes. Zij zijn het symbool van de Asante natie en vormen een zinspeling op de onoverwinnelijkheid van het Asante leger (Timothy Garrard in Gold of Africa).
Luipaardjes. Zij zijn een symbool van de koninklijke macht (Charlotte von Graffenried).
Twee gekruiste kaaimannen. Zij symboliseren de eenheid van de groep, het gezin, de familie, de clan, de etnische groep (Blandin).

Literatuur:
Blandin, André: ‘Bronzes et autres alliages’, 1988, p 164 t/m 254.
Fischer, Rudolf; Gold, Salz und Sklaven. Die Gesc hichte der grossen Sudanreiche Gana, Mali, Songhai, 1982.
Garrard, Timothy: ‘Afrikanisches Gold, Schmuck, Insignien und Amulette aus Ghana, dem Senegal und von der Elfenbeinküste. Aus der Sammlung Barbier-Mueller, 1989.
Graffenried von, Charlotte: ‘Akan Goldgewichte im Bernischen Historisc hen Museum’, 1992.
Leyten, Harrie en Guy van Rijn: ‘Goldweights/Goudgewichten’, 1979.
Menzel, Brigitte; ‘Goldgewichte aus Ghana’, 1968.
Rattray, Capt. R.S.: ‘Ashanti’, 1923.
Webster-Plass, Margaret: ‘African Miniatures: The Goldweights of the Ashanti’, 1967.

Dick.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *