Author Archives: hans
Rotterdam: Wereldmuseum
Leiden: Museum Volkenkunde
Cambridge: Museum of Archaeology & Anthropology
Berg en Dal: Afrikamuseum
Amsterdam: Tropenmuseum
Stichting Volkenkundige Collectie Nederland
http://www.svcn.nl
De Stichting Volkenkundige Collectie Nederland heeft een site waar de collectiedatabases van het Afrika Museum, Museum Volkenkunde Leiden, Museon, Museum Nusantara, Nijmeegs Volkenkundig Museum en het Tropenmuseum zijn ondergebracht. U kunt ook de sites van de afzonderlijke musea bekijken om hun collecties te raadplegen.
Zürich: Völkerkundemuseum der Universität Zürich
14-12-2011: Sotheby’s Parijs: Arts d’Afrique et d’Océanie
14-12-2011, Sotheby’s Parijs
Bij de Sotheby’s veilingen verwachten we telkens dat ietsje meer, en ook nu weer werden onze verwachtingen ingelost. Van de 96 aangeboden kavels, werden er niet minder dan 17 boven de 100.000 euro geschat. 78 (80%) gingen weg voor een totaal van 9.306.200 euro, wat toch gemiddeld 120.000 euro per lot betekent.
Lot 16, een antropomorfe lepel van de Dan bracht 300.000 euro op. De lepel was een teken van waardigheid voor de ‘wunkirle’, de meest gastvrije vrouw van een dorp of wijk. Hij symboliseerde de vrijgevigheid en de talenten in het algemeen van de eigenares. Op het feest werden de lepels gevuld met rijst of met muntstukken.
Lot 22, een masker van de Bete. Van dit type zijn er slechts een 10-tal bekend. Het werd alleen gedragen door een beperkt aantal vooraanstaanden, lid van het Gyé genootschap. Op de top van het voorhoofd zat een ritueel ijzer. Toegewezen voor 260.000.
Zeer bijzonder waren de loten 35 en 36, twee altaarstukken van de Yoruba/Nago, die elk een waardering van 400-600.000 achter hun naam kregen. Dergelijke beelden, afkomstig uit het koninkrijk Oyo zijn uiterst zeldzaam. Waarschijnlijk hoorden ze bij elkaar, en waren ze bestemd voor een zeer specifieke eredienst. In de tweede helft van de 18-de eeuw werd het paleis van de Alaafin van Oyo-Ile het centrum van een uitgestekt koninkrijk. Om commerciële redenen veroverden ze het zuidoosten om een route te creëren naar de kust. Naar het voorbeeld van de Fulani werd hun leger, dat oorspronkelijk alleen bestond uit voetvolk, aangevuld met een paardendivisie. Hun cavalerie werd echter gedecimeerd door de tsé-tsé vliegen. Toch is het beeld van de ruiter een machtssymbool gebleven. Priesters van Shango, de beschermgod van de Oyo, vergezelden de troepen. Shango werd gezien als de vierde koning van Oyo-Ile, die een goddelijke status had verkregen. Op die manier vertegenwoordigden de priesters zowel de god als de koning, wat zijn macht en prestige onaantastbaar maakte. De ruiterfiguur van lot 35 stelt dus zonder twijfel een adept van Shango voor. Rechts en links van het hoofd zijn nog twee koppen gesculpteerd. Die verwijzen naar de dansstaf of oshe Shango, die gebruikt werd bij het jaarlijkse festival ter ere van Shango, en bij ceremonies voor zijn altaar.
Bij de meeste staven zijn de hoofden vervangen door bijlen. Zij symboliseren de macht van Shango om bliksems te doen neerkomen op de huizen van zij die hem afvielen. De ruiter verwijst ook naar Ogun, de god van het ijzer (en de smeden) en van de oorlog. Van het centrale hoofd lopen haarstrengen naar de twee vrouwenfiguurtjes opzij. Dit type haartooi verwijst naar de jager en de krijger. Hij heeft een lans in de rechterhand. Het paard heeft een versierd lederen zadel. Het tweede beeld toont een priesteres die een krijger op de schouders en een kind op de onderbuik draagt. Zij heeft een bronzen halsband als volgelinge van Ogun. De soldaat heeft in zijn rechterhand een soort machete, die verwijst naar een officiële functie. In de linkerhand draagt hij een kruikje voor medicinale planten. Deze voorwerpen verwijzen naar de god Orunmila, en dienen ter bestrijding van heksen en voor de bescherming van moeder en kind. Het beeld van de vrouw die de man en het kind draagt verwijst ook naar de Yoruba samenleving waar man en vrouw deel uitmaken van eenzelfde eenheid. Afgehamerd op respectievelijk 480.000 en 340.000 euro.
Lot 56, een zwart Punu masker ‘ikwara’. De betekenis van deze maskers werd hier reeds meermaals besproken. Met 850.000 euro het duurste stuk van de avond.
Lot 61, een beeld van een chef van de Yombe. Dit soort beelden zijn herdenkingsbeelden van overleden chefs, en steunen de idee van overleving en van bescherming van de lineage. De insignes van de chef zijn o.a. het hoofddeksel, de armbanden en de tatoeages op de rug. Ook de houding is typisch: in kleermakerszit met de hand onder de kin, hetgeen verwijst naar een wijs man die nadenkt alvorens te spreken. Resultaat: 250.000.
Lot 64, een ivoren hangertje van de Hungaan. Bij een schatting van 30-50.000 bracht het niet minder dan 650.000 euro op. Van dit type hangertje zijn er slechts 5 gekend. Ze werden rond de hals gedragen. Frobenius beschreef ze al in 1905, maar toen was er al geen overlevering meer over hun betekenis.
Lot 65, een Lega figuur in ivoor. Waar de meeste Lega ivoortjes een welbepaalde stijl vertegenwoordigen, is dit beeldje gesneden in een mengsel van 4 stijlen. Er werd 280.000 euro voor neergeteld.
Lot 97, een Kanak masker uit Nieuw-Caledonië, verzameld door de Ierse kolonel Philip Doyne Vigors in 1850. De paar maskers van dit type die we kennen hebben alle een neus in de vorm van een papegaaienbek. Ze werden gebruikt bij de begrafenis van de chef en roepen de wereld van de doden op. Toegewezen voor 350.000.
Naast deze uitschieters waren er nog een aantal opmerkelijke resultaten. Lot 19, een Baule beeld uit de regio Sakassou bracht 130.000 euro op. Lot 31, een Yoruba gelede masker vond een koper voor 160.000. Lot 41, een stokoud beeld van de Bangwa steeg tot 220.000. Lot 51, een reliekfiguur van de Kota-Mahongwe, werd afgehamerd op 110.000. Lot 55, een masker van de Kwele was 180.000 waard. Lot 59, een beeld van de Fang afkomstig van Paul Guillaume ging weg voor 145.000. Lot 62, een klein hoofdje (8 cm) van de meester van Bulli, ging de deur uit voor 150.000. Lot 67, een ivoren armband van de Kikuyu, werd verkocht voor 260.000. Lot 68, een masker van de Boa, zoals er eentje in het museum van Tervuren hangt, ging voor 180.000 onder de hamer. Lot 78, een fluitstopper van de Biwat uit Papoua Nieuw Guinea, haalde 240.000. Lot 85 tenslotte, een staf uit Raratonga in Polinesië, bleef met 190.000 juist onder zijn laagste schatting. Om af te sluiten willen we nog wijzen op 2 grote verassingen: lot 42, een scepter van de Mboum in de vorm van een werpmes, geschat op 6-9000 , ging voor niet minder dan 180.000 euro de deur uit, en lot 49, een bijl van de Songye, meegebracht door Leo Frobenius in 1910, met een prijskaartje van 4-7000, vond een koper bereid om 320.000 euro neer te tellen! Een gelijkwaardig exemplaar dat nog aan Napoleon had toebehoord, moest het met 2500 stellen. Gekker moet het niet worden.
Martin Lagrain
Floros Katsouros en Julien Bosc: Tyohèpté Palé; Les Oeuvres d’Un Homme (2009)
Een vervalser in het Musée Quai Branly?
Floros Katsouros en Julien Bosc: “Tyohèpté Palé; Les Oeuvres d’Un Homme”
Drietalig: Frans, Duits, Engels; 93 pp.; 10 z/w en 94 kleurenfoto’s, bibliografie, verzamelaarindex, glossarium (in het Frans); ISBN 978-3-00-027146-5
Het boek wil een eerbetoon zijn voor de snijder Tyohèpté Palé (1915-2001), die door Piet Meyer in zijn boek Kunst und Religion der Lobi als een vervalser werd opgevoerd. Inmiddels is het restant wat nog op de thilbuu (altaar) van Palé aanwezig was na zijn dood overgebracht naar Quai Branly. Julien Bosc heeft de traditionele beeldhouwer in de laatste vijf jaren van zijn leven verschillende malen bezocht en geïnterviewd; een beknopte biografie en resultaat van de interviews zijn als inleiding in dit boek opgenomen. Hij is tevens de persoon die tussen familie van Palé en het Musée Quai Branly heeft bemiddeld. Palé leerde als jongen het vak van zijn vader, keek de kunst af en werkte zo geleidelijk aan zijn eigen stijl die pas na het overlijden van zijn vader in de jaren 1950 tot volle wasdom komt. Dan neemt hij de zaken van zijn vader over. Naast het beeldhouwen wordt hij een veel geconsulteerde waarzegger, is hij bezitter van een eigen altaar en verantwoordelijk voor het dorpsaltaar.
In de jaren 1960 en 1970 komen Haussa handelaren bij hem langs in het voorheen stille stadje Gbakpoulona, niet ver van Gaoua. Later zal hij ook direct aan blanken verkopen die bij hem op bezoek komen.
In de jaren 1970 organiseert de overheid de eerste jaarmarkt waar kunst en kunstnijverheid uit verschillende streken van Burkina Faso getoond worden. Ook Palé is aanwezig en voor het eerst maakt hij kennis met beeldhouwers uit de verre omtrek. Sommigen van hen snijden duidelijk voor de externe markt, voorwerpen die voornamelijk verkocht worden in Abidjan, het centrum in West-Afrika voor Afrikaanse kunst. Het valt hem op dat sommige snijders in verschillende stijlen werken en daarmee de traditie doorbreken. Immers in de traditie worden beelden in de stijl van de patriclan gesneden en dat is wat Daniela Bognolo ons voorhoudt. Dit gegeven komt ook in de interviews met Palé naar voren. Alleen hoefde hij om het vak te leren niet ver van huis; zijn vader was zijn voorbeeld. Voorts zegt hij al die jaren sinds hij zelf opdrachten kreeg, in dezelfde stijl gesneden te hebben. Wanneer we de foto’s in het boek van Meyer vergelijken met het werk wat hij aan het eind van zijn leven maakte, en daar zit twintig jaar tussen, dan kunnen we niet anders concluderen dan dat zijn stijl niet is veranderd. Een vervalser in de westerse zin van het woord is hij dus niet, dit in tegenstelling tot andere beeldhouwers die door Meyer wel als ‘eerlijke’ snijders zijn opgevoerd.
En waarom zou een museum het werk van een vervalser kopen als het ook werk in een aansprekende stijl van met naam bekende snijders had kunnen kopen?
Het tweede en derde deel van deze publicatie is gewijd aan het corpus van bateba’s, antropomorfe figuren, die zeker aan hem kunnen worden toegeschreven, respectievelijk naar alle waarschijnlijkheid van zijn hand zijn. De lezer mag zelf bepalen of Katsouros gelijk heeft.
AW